Hij is de ontdekker van penicilline, een bacteriedodende stof waardoor ineens allerlei infectieziekten genezen konden worden. Maar zelf snapte hij nooit dat daar zo’n ophef over werd gemaakt. NEMO Kennislink hield een fictief interview met de bescheiden Schotse bacterioloog Alexander Fleming. “Een vervuiling in mijn experiment leverde me uiteindelijk de Nobelprijs op.”
In de zomer van 1928 deed Alexander Fleming een bijzondere ontdekking. Eén van zijn bacterieplaten was vervuild met schimmel en rond de plek waar de schimmel groeide waren alle bacteriën dood. Fleming isoleerde de schimmel en gaf het bacteriedodende stofje de naam penicilline.
De ontdekking van penicilline was niet onmiddellijk wereldnieuws. Het stofje bleek namelijk lastig te winnen en was erg instabiel, waardoor je er geen voorraden van kon aanleggen. Fleming presenteerde zijn vondst een aantal keer en probeerde ook hulp te krijgen van scheikundigen om penicilline verder te concentreren, maar met weinig succes. Pas toen de chemici Howard Florey en Ernst Boris Chain zijn onderzoek oppikten, ging het balletje rollen. Penicilline werd verder ontwikkeld tot medicijn.
Sir Alexander Fleming, uw werk betekende het begin van de moderne antibiotica en daardoor zijn vele mensenlevens gered. Bent u daar trots op?
“U hoeft mij niet met Sir aan te spreken hoor… Wat ik nog steeds niet snap is dat ik door de ontdekking van penicilline wordt neergezet als een soort volksheld. Ik ben zelf erg onder de indruk van het werk van Florey en Chain. Zij zijn er uiteindelijk in geslaagd om van penicilline een werkzaam medicijn te maken. Mijn enige verdienste in deze is dat ik die eerste waarneming op mijn vervuilde bacterieplaat niet genegeerd heb.”
“Toch weet ik wel hoe het komt dat ik alle aandacht krijg. In 1942 schreef The Times een euforisch artikel over het nieuwe medicijn penicilline. Het hoofd van mijn laboratorium liet de krant weten dat ik de ontdekker was van het stofje. En omdat Florey en zijn team weigerden met de pers te praten, kwam iedereen naar mij toe.”
Al die aandacht was u als jongen van het platteland vast niet gewend?
“Nee, niet echt. Mijn jeugd verliep heel rustig en onbezorgd. Ik groeide op een boerderij op, nabij Darvel in het zuidwesten van Schotland. Op mijn dertiende stuurde mijn moeder mij en mijn broer Robert naar Londen. Daar konden we studeren aan het Regent Street Polytechnic, op dat moment de goedkoopste academie van de stad.”
“Enkele jaren later begon ik te werken voor een scheepvaartkantoor. Op mijn twintigste kreeg ik bovendien een kleine erfenis van mijn oom John Fleming. Dankzij het geld van mijn baan en het geld van de erfenis kon ik me uiteindelijk inschrijven bij St. Mary’s Hospital’s_Hospital,_London voor de opleiding geneeskunde. Daar heeft mijn interesse altijd gelegen.”
De keuze voor St. Mary’s was nogal opmerkelijk, heb ik gehoord.
“Nou ja, opmerkelijk… Destijds was ik lid van de London Scottish Rifle Volunteers. Vlak voordat ik mijn keuze moest maken, versloegen we St. Mary’s in een waterpolowedstrijd. Dat vond ik wel een leuke aanleiding om vervolgens juist daar te gaan studeren.”
“Ik ben dus niet altijd even serieus. Gelukkig maar, want omdat ik nogal klein van stuk ben werden er ook regelmatig grapjes met mij uitgehaald. Zo moest ik in de toneelproducties van St. Mary’s meer dan eens de vrouwenrollen spelen, omdat de school geen meisjes toeliet. En bij de Scottish Rifles hebben ze me weleens voor de lol in de bagagerekken van de trein gelegd.”
Vond u dat niet vervelend?
“Nee hoor, het was echt niet zo dat ik een pispaaltje was. De jongens van de Rifles waren ook echt mijn kameraden. Zo bezorgde teamgenoot John Freeman mij na mijn afstuderen een baan als assistent van Sir Almroth Wright, een pionier in vaccinonderzoek aan St. Mary’s.”
“Ik had zelf in eerste instantie niet de intentie om bacterioloog te worden en studeerde daarom door voor mijn chirurgische graad. Die behaalde ik, maar Wright liet mij met name heel veel onderzoek doen waardoor ik uiteindelijk bekend stond als ‘de chirurg die nog nooit een operatie heeft verricht’.”
En toen brak de Eerste Wereldoorlog uit…
“Ja, en dat zette mijn leven op zijn kop. Wright vertrok naar het front en richtte een veldhospitaal op in het westen van Frankrijk. Hij hoopte in die oorlog een vaccin te ontwikkelen tegen wondinfecties. Ik moest mee en kreeg de taak om de organismen die de wonden infecteerden te identificeren. Na alle gruwelen die ik daar in Frankrijk heb gezien, besloot ik bij terugkomst om actief op zoek te gaan naar antibacteriële stoffen. Mijn loopbaan als chirurg was daarmee voorgoed van de baan.”
In 1921 deed u een eerste ontdekking. Welke was dat?
“Ik weet dat penicilline bekend staat als het eerste antibioticum, maar in 1921 ontdekte ik al dat bacteriën doodgaan door een stofje dat voorkomt in neusslijm, tranen en andere lichaamsvloeistoffen. Ik gaf dit stofje de naam lysozym en presenteerde de vondst bij een vergadering van de Medical Research Club in Londen. Niemand was echt onder de indruk van mijn verhaal en later kwam ik er helaas achter dat lysozym niet zo goed werkt tegen onze belangrijkste ziekteverwekkers. Toch zie ik lysozym zelf nog steeds als het eerste antibioticum.”
Het onderzoek naar lysozym was dus een dood spoor. Wat gebeurde er toen?
“Na de ontdekking van lysozym benoemde Wright mij tot leidinggevende van de afdeling systematische bacteriologie. Met die nieuwe functie kwam een hoop vrijheid. Ik hoefde niet meer avonden lang alleen in het laboratorium door te brengen, maar ging steeds vaker op tijd naar huis. Ik vond het heerlijk dat ik eindelijk de tijd had om leuke dingen te doen met mijn vrouw Sareen en ons zoontje Robert. We gingen in weekenden en vakanties ook regelmatig naar ons huis The Dhoon in Barton Mills.”
Zo ook in de zomer van 1928?
“Inderdaad. In augustus vertrok ik met mijn familie richting The Dhoon. Het onderzoek liet ik even voor wat het was. Ik maakte een keurige stapel van mijn bacterieplaten en liet die achter in een hoekje van het laboratorium. Toen ik in september weer terug kwam, merkte ik dus dat één van de platen besmet was geraakt met de schimmel Penicillium chrysogenum. Rond de plek waar de schimmel groeide, waren alle bacteriën dood.”
Wat was uw eerste reactie toen u dat zag?
“In eerste instantie dacht ik eigenlijk alleen maar ‘dat is grappig’. Maar al snel zag ik dat er meer in zat. Daarom isoleerde ik de schimmel en probeerde ik daaruit het bacteriedodende stofje te winnen. Dat was helaas makkelijker gezegd dan gedaan. De schimmel bleek lastig te kweken en het was ook erg moeilijk om het bacteriedodende stofje te isoleren. Uiteindelijk lukte dat en was de ontdekking van penicilline een feit.”
“Maar daarmee was het nog niet gelijk een succesverhaal. Niet alleen was penicilline erg lastig te winnen, het stofje bleek ook erg instabiel te zijn. Daarom kon ik er geen voorraden van aanleggen en kon ik het ook eigenlijk niet testen op patiënten. Als er iemand met wondinfecties behandeld moest worden, had ik vaak te weinig penicilline. En op het moment dat ik genoeg penicilline had, was er weer geen patiënt om te behandelen. Erg vervelend.”
Toch gaf u de moed niet op.
“Nee, want ik raakte ervan overtuigd dat penicilline een goed medicijn zou kunnen zijn als het lukte om de stof verder te concentreren. Ik heb dat eerst zelf geprobeerd, maar dat lukte natuurlijk niet, want ik ben bacterioloog en geen scheikundige. Vanaf dat moment besloot ik op zoek te gaan naar chemici die de stof voor me konden maken. Maar ook dit bleek niet zo eenvoudig als ik van tevoren had gedacht.”
“Ik slaagde er niet in om iemand echt enthousiast te krijgen over penicilline. Op het moment dat ik het op wilde geven, pikten Florey en Chain mijn onderzoek op. En de rest is geschiedenis.”
Penicilline is sinds het begin van de jaren veertig een heel belangrijk medicijn geweest. Tegenwoordig zijn er steeds meer bacteriën die ongevoelig zijn voor penicilline en andere antibiotica. Wat vindt u daarvan?
“Dat verbaast mij niks. Toen ik in het laboratorium aan het werk was met penicilline zag ik al dat bacteriën bij een te lage dosis niet dood gaan. Ik heb destijds ook al gewaarschuwd dat verkeerd gebruik, zoals een te lage dosis of een te korte kuur, ervoor kan zorgen dat bacteriën er ongevoelig voor worden.”
“Het goede nieuws is dat er waarschijnlijk veel meer antibacteriële stoffen zijn die we nog helemaal niet kennen. De vraag is alleen of die stoffen op tijd gevonden zullen worden.”