Precies zeventig jaar geleden, op 10 december 1948, accepteerden de Verenigde Naties de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Sindsdien zijn de mensenrechten er wereldwijd flink op vooruitgegaan.
Een recordaantal journalisten werd in 2017 vermoord. Er zijn miljoenen vluchtelingen vanwege de oorlog in Syrië, waar mensenrechtenschendingen nog steeds aan de orde van de dag zijn. Nog altijd worden 168 miljoen kinderen gedwongen om te werken, vaak in gevaarlijke omstandigheden. Dit blijkt uit gegevens van de VN.
Zo op het eerste oog lijkt de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens bepaald geen succes te zijn geweest. Volgens de Amerikaanse jurist Eric Posner zijn we zelfs in een tijdperk beland waar mensenrechten er nog amper toe doen. Ook voormalig VN-secretaris Ban Ki-Moon stelde impliciet vast dat de bescherming van mensenrechten jammerlijk gefaald heeft. “Het menselijk leed dat we nu zien is net zo groot als het leed dat de wereld teisterde toen de Verenigde Naties werden opgericht,” meldde hij bij de Wereld Humanitaire Top twee jaar geleden.
Maar ís dat ook daadwerkelijk zo? Heeft de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die een kersverse Verenigde Naties in 1948 aannam, inderdaad niets of amper wat uitgehaald?
Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Definities van mensenrechten lopen soms uiteen en schendingen gebeuren vaak in het geniep. Ook is er nog helemaal niet veel empirisch wetenschappelijk onderzoek naar de wereldwijde toestand van de mensenrechten verricht. Maar als we kijken naar het onderzoek dat er wel gedaan is, dan lijkt er alle reden voor optimisme te zijn. Vergeleken met 1948 is er namelijk enorm veel verbeterd.
Stijgende lijn
Neem het onderzoek van de Amerikaanse politicoloog Kathryn Sikkink van de Universiteit van Harvard. Zij onderzocht niet alleen het ontstaan van de Verklaring van de Rechten van de Mens, maar bestudeerde ook decennialang hoe de bescherming van die rechten zich na 1948 ontwikkelde.
“Verandering kost tijd, maar er is een duidelijke stijgende lijn,” schreef ze daarover in haar in 2017 verschenen boek Bewijs voor Hoop. Zo is het geweld tegen burgers flink afgenomen. Wat deels komt omdat er minder genocides en oorlogen zijn.
Ook als het om sociaaleconomische rechten gaat, is er veel verbeterd. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft ligt historisch laag, laten cijfers van de VN zien. Lag de kans om aan ondervoeding te lijden nog op 50 procent in 1948, nu is dat 13 procent. Daarnaast is de toegang tot onderwijs en gezondheidszorg wereldwijd enorm verbeterd.
Ook de Amerikaanse psycholoog Steven Pinker, die het menselijk welbevinden door de eeuwen heen onderzoekt, is positief. “Nooit eerder hadden we zoveel vrijheid en materiële welstand als nu,” schrijft hij in zijn dit jaar verschenen boek Verlichting Nu . De Universele Verklaring van de Rechten van de Mens vormde daarbij een belangrijke stap voorwaarts.
Veel Nederlandse wetenschappers delen die mening. “Kijk hoe de wereld er voorstond toen ik geboren werd vlak na de oorlog, en je ziet de vooruitgang die er is geboekt,” vertelde socioloog Abram De Swaan bijvoorbeeld vorige maand tijdens een publiekslezing in de Amsterdamse Flexbieb. “Neem vrouwenrechten. In de jaren vijftig was het nog relatief gewoon dat meisjes minder onderwijs genoten. Nu is doorleren de norm, ook in veel niet-westerse landen. Wat vrouwen meer macht geeft, doordat ze zo makkelijker in de maatschappij participeren.”
Mentaliteitsverandering
Dat de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens de wereld opschudde, is niet zo gek, zegt Cees Flinterman, honorair hoogleraar Rechten van de Mens aan de Universiteit Maastricht en en lid van het VN-Comité inzake de Uitbanning van Discriminatie van Vrouwen. “Het betekende een enorme mentaliteitsverandering. Voorheen was de soevereiniteit van de staat heilig, denk aan hoe Nazi-Duitsland de joden behandelde in de jaren dertig, zonder dat andere staten zich daarmee bemoeiden. Nu stond opeens het recht van de burger voorop en konden andere staten een land dat de mensenrechten schond daarop aanspreken. Bovendien werd vastgesteld dat iedereen onvervreemdbare rechten had, ongeacht afkomst. Dat was echt revolutionair.”
Daarbij leidde de verklaring al snel tot de nodige VN-resoluties, die vaak uitmondden in internationale verdragen. Zulke wetgeving werd een belangrijk aanknopingspunt voor activisten. Zo verwees de burgerrechtenbeweging in de Verenigde Staten in de jaren zestig naar de Conventie voor het Uitbannen van Alle Vormen van Rassendiscriminatie die in 1960 tot stand kwam. En de ‘Dwaze Moeders’ van Argentinië die eind jaren zeventig opheldering eisten van het dictatoriale regime over hun vermiste kinderen ‘verwezen op spandoeken naar het internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten dat Argentinië in 1968 ondertekend had’, vertelt Flinterman.
Tegenstelling
Toch is er iets vreemds aan de hand. Veel mensen hebben het gevoel dat het leven in hun land erop achteruit is gegaan, zo blijkt uit een grootschalig, wereldwijd, onderzoek van het Amerikaanse onderzoekscentrum Pew. En de door academici ontwikkelde CIRI Mensenrechtendataset, dat het respect van regeringen voor de Rechten van de Mens in beeld brengt tussen 1981 en 2011, laat zien dat voor veel mensenrechten geldt dat ze minder beschermd worden.
Volgens politicoloog Anne Marie Clark van de Amerikaanse Purdue Universiteit gaat het hier echter om een kunstmatige toename; mensenrechten worden simpelweg steeds gedetailleerder in beeld gebracht. Neem het US State Department, wiens Country Reports on Human Rights Practices als belangrijke input geldt voor cijfers over mensenrechtenschendingen. Telde dit Amerikaanse ministerie van Buitenlandse Zaken slechts één mensenrechtenexpert aan het begin van de jaren zeventig, nu zijn dat er meer dan honderd.
Daarbij zijn de afgelopen 35 jaar veel definities van mensenrechtenschendingen ‘opgerekt’. Zo werd in de jaren tachtig onder ‘politieke moorden’ vooral het vermoorden van politieke tegenstanders door een regering verstaan. Tegenwoordig valt daar voor veel activisten ook buitensporig politiegeweld onder tegen niet-politieke arrestanten of vermoorde burgers uit een minderheidsgroep die de overheid onvoldoende beschermt. Ook het begrip marteling is in het internationale recht steeds breder geformuleerd.
Hierdoor kan het gemakkelijk lijken alsof er steeds meer mensenrechtenschendingen zijn. Politicoloog Christopher Farris toont echter aan dat dit een fabel is. Farris bouwde in een computergestuurd model de kans in dat de standaarden waarop bepaald schendingen waren gebaseerd zich in de loop van de tijd uitbreidden en liet het model toen opnieuw mensenrechtenschendingen berekenen in de tijdsperiode 1980-2011.
Uit de cijfers die daaruit rolden, blijkt dat ook op basis van die uitgebreidere definities mensenrechten wel degelijk zijn verbeterd. Zo is de kans op marteling of om slachtoffer te worden van een politieke moord alsmaar gedaald. Andere mensenrechtenschendingen bleven gelijk (maar namen dus ook niet toe), zoals de kans om een politieke gevangene te worden.
Ook toont hij aan hoe verbrede definities een vertekend beeld geven. Op basis van nieuwe definities beoordeelde CIRI bijvoorbeeld dat Zweden in 2011 net zoveel marteling toepaste als Guatemala in 1983. Zweden werd door het VN-Comité tegen Foltering op de vingers getikt omdat door overheidsbezuinigingen op gevangenispersoneel Zweedse gevangenen niet zoveel contact hadden met andere gedetineerden als ze zouden willen en minder persoonlijke aandacht kregen. Van fysiek geweld was geen sprake. Guatemala had daarentegen in 1983 een militaire junta die systematisch de inheemse Mayabevolking liet martelen en verdwijnen, net als vele politieke tegenstanders.
Adder
Maar ook als we aannemen dat mensenrechten steeds meer worden nageleefd, is het niet altijd even duidelijk in hoeverre dat komt door de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens – en de internationale mensenrechtenverdragen en acties die daardoor zijn beïnvloed. Met name bij sociaaleconomische rechten kan zulke duiding lastig zijn. Zo geeft Posner aan dat de enorme daling in armoede en honger die we de afgelopen decennia zagen, voor een groot deel het resultaat was van het succesvol omschakelen naar een kapitalistische economie door het bevolkingsrijke China en India. En dus niet van een bepaald mensenrechtenbeleid.
Dankzij de economische opbloei van deze ‘Aziatische tijgers’ konden meer mensen extreme armoede vaarwel zeggen. Maar dat betekent ook weer niet dat hulp in de geest van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens per definitie géén rol speelde. Zo is in Afrika het sterftecijfer flink gedaald, wat in elk geval deels komt door door de VN aangeboden of gestimuleerde ontwikkelingshulp, zoals vaccinatieprogramma’s.
Om flink wat mensen uit de armoede te halen moet economische groei bovendien ten goede komen aan armere bevolkingsgroepen. In China gebeurde dat mede door de invoering van pensioenen. Bij het invoeren van dergelijke maatregelen schermt de Chinese regering graag met het belang van sociaaleconomische mensenrechten. Maar ook Chinese sociale wetenschappers die dit pensioenstelsel nog niet inclusief genoeg vinden, framen die kritiek graag met verwijzing naar, juist ja, mensenrechten.
Al met al is de wereld er dankzij de Verklaring van de Universele Rechten van de Mens – en alle acties die dat inspireerde – flink op vooruitgegaan. Nu maar hopen dat die stijgende lijn zich verder voorzet. Volgens Flinterman is dat ook echt in het belang van ons allemaal. “We zijn economisch en technologisch steeds meer met elkaar verbonden geraakt. Slechts geïnteresseerd zijn in je eigen land of groep is dan ook niet meer van deze tijd. Je raakt er niet alleen die anderen mee, maar snijdt jezelf daar ook gemakkelijk mee in de vingers.”