Lichaam en geest gescheiden dingen? Nee hoor, die twee werken als één geheel. Gedachten en emoties kunnen een belangrijke rol spelen bij het ontstaan of in stand houden van lichamelijke klachten. Anderzijds kun je gedachten ook inzetten om lichamelijke klachten te laten afnemen. Deel 2 van een tweeluik over de wisselwerking tussen psychologie en geneeskunde.
We kennen het gevoel allemaal: trillende handen wanneer je tijdens een examen naar een leeg velletje papier zit te staren. Of moeite met inslapen omdat je piekert over een naderende deadline. Stress! Lichte vormen van stress zijn vaak gunstig. Een beetje druk kan je bijvoorbeeld net de motivatie geven om die deadline wél te halen. Problemen ontstaan als stress chronisch wordt. Chronische stress zorgt voor een voortdurende aanmaak van het stresshormoon cortisol (zie kader). De effecten daarvan zijn merkbaar door het hele lichaam.
Langdurige stress
Het bekendste effect van cortisol is een verminderde werking van het afweersysteem. Dat werkt als volgt. Verschillende afweercellen communiceren met elkaar door middel van signaalstoffen (interleukinen). Een verkenner die een ziekteverwekker tegenkomt, zal signaalstoffen produceren om de andere afweercellen te waarschuwen. Normaal gesproken reageren afweercellen op zo’n signaal en gaan ze zichzelf delen. Zo is er na een tijdje een heel leger op de been om de ziekteverwekker onschadelijk te maken. Cortsiol voorkomt dat afweercellen op de signaalstoffen van een verkenner reageren.
Bij langdurige stress werkt het afweersysteem dus niet zo goed en ben je gevoeliger voor allerlei ziekten. Op de lange termijn heeft cortisol nog een aantal directe effecten. Zoals de opslag van vet in de buik, een belangrijke risicofactor voor het ontwikkelen van hart- en vaatziekten. Via een speciale signaalroute (gluconeogenese) is cortisol verantwoordelijk voor de aanmaak van glucose. Al die extra glucose veroorzaakt een hongergevoel en dat kan leiden tot extreem eten.
Angstige patiënten
Dat stress daadwerkelijk lichamelijke klachten kan uitlokken, blijkt wel uit onderzoek van psychiater Marleen van Beek (Radboud UMC). Zij keek naar cardiale angst; angst om na een eerste hartaanval nogmaals door een hartaanval getroffen te worden. 237 patiënten werden gedurende vijf jaar gevolgd. “Patiënten die in het eerste jaar na hun hartaanval erg angstig waren, hadden een groter risico om opnieuw een hartaanval te krijgen of eraan te overlijden”, vertelt ze. “Factoren als geslacht, leeftijd en ernst van de hartziekte en depressieve klachten hadden hierop geen invloed.”
Hoe is dit te verklaren? “Angstige mensen passen hun gedrag aan. Ze zijn bijvoorbeeld geneigd om fysieke inspanning te vermijden, maar een goede lichamelijke conditie is juist belangrijk om een nieuwe hartaanval te voorkomen. We denken zeker dat biologische factoren ook een rol kunnen spelen. We weten dat angst het stress-systeem activeert en uit onderzoek is bijvoorbeeld gebleken dat depressie samengaat met een verminderde hartvariabiliteit.”
Gasvormende groenten
In dit voorbeeld spelen er duidelijke lichamelijke klachten die wellicht voor een deel te verklaren zijn door een stressreactie. Maar hoe zit het dan met aandoeningen waarvoor geen lichamelijke oorzaak gevonden wordt, zoals bijvoorbeeld prikkelbare darmsyndroom?
Daisy Jonkers, universitair hoofddocent bij de afdeling maag-, darm- en leverziekten van Maastricht UMC+, doet onderzoek naar factoren die een rol spelen bij het prikkelbare darmsyndroom. Volgens haar zijn zowel processen in de darm als processen in het brein betrokken en hebben die twee voortdurend interactie met elkaar. Een hoofdrol is daarbij weggelegd voor de signaalstof serotonine. Deze stof heeft zowel functies in de darm als in de hersenen. Vaak ziet de serotoninehuishouding er bij patiënten met een prikkelbare darmsyndroom iets anders uit dan bij gezonde mensen.
Dat heeft waarschijnlijk voor een deel te maken met het feit dat voeding de aanmaak van serotonine kan beïnvloeden. Veel patiënten met prikkelbare darmsyndroom geven zelf aan bepaalde voedingsmiddelen (onder andere melkproducten, gasvormende groente zoals prei of kool, vet of gekruid eten en bepaalde tarwe of granen) te mijden, omdat ze deze slecht kunnen verdragen (hoewel daar vaak geen lichamelijke verklaring voor is). Veel onderzoek richt zich dan ook op aanpassingen in het dieet. Dit kunnen toevoegingen zijn, zoals probiotica, maar ook weglatingen, zoals gluten.
Verwachtingen
Jonkers besprak de uitkomsten van deze onderzoeken begin dit jaar op het symposium ‘Gif op mijn bord’. Er is onderzoek gedaan bij patiënten die zelfstandig op een glutenvrij dieet waren gegaan en aangaven dat de klachten verbeterden. Die patiënten kregen in willekeurige volgorde drie behandelingen: een placebo, een lage dosis gluten en een hoge dosis gluten. Het resultaat was opvallend. Bij iedere behandeling kregen de patiënten ongeveer evenveel klachten. De meeste klachten kwamen op na de eerste behandeling, van welk type die ook was. Negatieve verwachtingen spelen hier waarschijnlijk een belangrijke rol. Het idee van een behandeling, ook al is dit een placebo, zorgt bij patiënten al voor klachten. Dit heet het nocebo-effect.
In een ander onderzoek werd gekeken naar probiotica. In een groep van veertig patiënten met prikkelbare darmsyndroom kreeg de helft een probioticum toegediend en de andere helft een placebo. In beide groepen was het effect hetzelfde, de klachten namen iets af. Een nepmedicijn werkt hier dus net zo goed als de daadwerkelijke behandeling. Dit placebo-effect is bij het prikkelbare darmsyndroom heel uitgesproken.
Reageren op geel
Andrea Evers, gezondheidspsycholoog aan de Universiteit Leiden, doet zelf veel behandelingsgericht onderzoek naar dit placebo-effect. Ze legt uit dat conditionering een belangrijk mechanisme is achter het placebo-effect: je koppelt een bepaalde prikkel aan een gebeurtenis. Evers geeft een praktisch voorbeeld van bijwerkingen bij kinderen met reuma. “Iedere week krijgt het kind een geneesmiddel waar je een beetje misselijk van wordt. Sommige kinderen worden op de dag voordat ze het medicijn innemen al misselijk en moeten bijvoorbeeld overgeven. De verwachting dat het middel weer komt, is voldoende om klachten te veroorzaken.”
“De pillen zijn toevallig geel. Er zijn kinderen die na een tijdje heel angstig reageren op alles wat geel is. Dit soort reacties kunnen een groot probleem zijn voor de kinderarts. In dit geval wil je de koppeling tussen de verwachting van het medicijn en de bijwerkingen verbreken. Dit zou goed kunnen met cognitieve gedragstherapie, bijvoorbeeld door het medicijn met positieve ervaringen te combineren.”
Minder medicijnen nodig
Bij bijwerkingen is het nodig om reacties van elkaar los te koppelen, maar in andere gevallen wil je juist een reactie oproepen. Er is bijvoorbeeld onderzoek verricht bij parkinsonpatiënten. Mensen met de ziekte van Parkinson hebben een tekort aan de signaalstof dopamine. Ze krijgen medicijnen om hun dopamine-gehalte op peil te houden. “Er werd ontdekt dat patiënten na een placebo dopamine blijven produceren”, legt Evers uit. “Dat doen ze natuurlijk niet zomaar, je moet wel af en toe het middel geven. Maar een placebo kan er dus voor zorgen dat het lichaam zelf dopamine gaat produceren.”
Toepassingen in de praktijk zijn er op dit moment nog niet, maar Evers voorziet dat dit in de toekomst zal veranderen. “Door gebruik te maken van het placebo-effect zijn mogelijk minder medicijnen nodig”, zegt zij. “En minder medicijnen betekent minder kosten en ook minder bijwerkingen. Ik krijg regelmatig mails van patiënten of deze vindingen al toe te passen zijn op hun ziekten. Logisch natuurlijk, want niemand wil medicijnen slikken als het niet nodig is.”
Evers ziet mogelijkheden op elk gebied van de geneeskunde. “Het placebo-effect simuleert gewoon een lichamelijke reactie die eerder dat medicijn had”, legt ze uit. “Of je nu een depressie hebt of Parkinson of pijn, dat maakt niet uit. Er is geen enkel gebied waarvoor dit niet zou kunnen werken. Misschien zijn er wel grenzen, maar die hebben we op dit moment nog niet gezien.”