Naar de content

Terwijl een eeuw geleden de meeste orthodoxe gelovigen accepteerden dat de aarde ‘oud’ was, is typerend voor het recentere ‘creationisme’ de opvatting dat de aarde en het leven daarop in zes dagen geschapen zou zijn. De discussie daarover speelt zich af op het terrein van de evolutiebiologie, maar ook op dat van de wetenschapsfilosofie en de religie.

19 november 2002

Adam en Eva zijn historische figuren geweest, zo meent volgens een enquête van het Sociaal Cultureel Planbureau uit 1994 37% van de Nederlandse bevolking. Overigens meent slechts 11 % dat de Bijbel letterlijk als waarheid moet worden genomen; 47% acht die wel geïnspireerd maar in de taal van die tijd, terwijl de rest de Bijbel ziet als een menselijk boek met oude fabels, legendes, geschiedenissen en morele codes. Kennelijk zijn niet allen die Adam en Eva als historische figuren beschouwen verder geneigd Genesis letterlijk te nemen; sommigen passen dat in in een evolutionaire visie.

In de Verenigde Staten van Amerika koos volgens een Gallup Poll van november 1991 47% voor de stelling dat God de mens minder dan 10 000 jaar geleden in diens huidige vorm geschapen heeft; 40% combineerde een langdurige evolutie met geloof in Gods leiding. Kennelijk staat bijna de helft van de Amerikaanse bevolking open voor creationistische opvattingen; het aantal actieve creationisten is natuurlijk veel beperkter.

‘Creationisme’ is een beweging die ook in Nederland niet geheel zonder belang is. Dat bleek nog eens toen in 1995 discussies over het al dan niet opnemen van de gangbare evolutietheorie in het programma voor het centraal schriftelijk eindexamen in vrijwel alle kranten gevoerd werden. In dat jaar was Nederland ook het gastland van een wereldcongres van creationisten; de organiserende instantie was de Evangelische Hogeschool in Amersfoort.

De evolutie van creationisme

Soms wordt gedacht dat het bij `creationisme’ gaat om een rest die oude overtuigingen nog niet heeft losgelaten. Dat is een onjuist beeld; het hedendaagse creationisme is het recente product van een historische ontwikkeling; je kan spreken van de evolutie van anti-evolutionisme.

De recente vorm van creationisme benadrukt de plotselinge schepping van het leven op aarde, minder dan tienduizend jaar geleden. Er zijn geen gemeenschappelijke voorouders van mensen en apen. Geologische lagen ontstonden vooral bij een wereldwijde overstroming, de zondvloed. Deze creationisten die geloven in een ‘jonge aarde’, zijn pas de laatste decennia gaan overheersen in de beweging.

De creatie van de aarde in 6 dagen volgens het Creationisme klik op de afbeelding voor een grotere versie

De creationisten van honderd jaar geleden accepteerden in het algemeen een oude aarde. Soms werden de dagen van Genesis 1 geïnterpreteerd als tijdvakken; tenslotte staat in de psalmen dat duizend jaar voor God is als één dag. Anderen meenden binnen het eerste hoofdstuk van Genesis 1 twee gebeurtenissen te kunnen onderscheiden, namelijk de schepping ‘in den beginne’ en de schepping van het paradijs in zes dagen. In de periode tussen de eerste schepping en de tweede, die dan te zien als een herstel van een tot chaos vervallen wereld, kan zich van alles hebben afgespeeld, inclusief catastrofes waaraan wij de fossielen te danken hebben. Langs dergelijke wegen werd geloof in de accuraatheid van de Bijbel gecombineerd met acceptatie van de meest recente geologische ontdekkingen en vondsten van oude fossielen.

Het was niet alleen zo dat orthodoxe gelovigen hun geloof met evolutie konden verzoenen; enkelen waren na 1859 zelfs actieve pleitbezorgers van Darwin. Tot de eerste verdedigers van de Darwinistische evolutietheorie behoorden in de Verenigde Staten de theologisch orthodoxe botanist Asa Gray en de predikant en amateur-geoloog George Frederick Wright. Wright traceerde de sporen van de ijstijden in de V.S. Hij schreef later, in 1910, het hoofdstuk over evolutie voor de Fundamentals, de pamfletten die hun naam gaven aan het fundamentalisme.

Wright stelde, in navolging van andere conservatieve theologen, dat de bijbelse auteurs niet meer wisten over wetenschap, geschiedenis, en filosofie dan hun tijdgenoten. De inspiratie van de Bijbel betreft datgene wat wij dienen te weten, geloven en gehoorzamen omwille van het heil. Het scheppingsverhaal van Genesis ging om het feit van goddelijke schepping, niet om het ‘hoe’. Terwijl hij in 1910 in The Fundamentals schreef dat alle mensen afstamden van een enkel door God speciaal geschapen paar, schreef hij in 1912 dat de mens genetisch verbonden is met de zoogdieren. Voor hem was evolutie niet het tegendeel van ‘special creation’; God kon het evolutionaire proces leiden. De echte vijand was niet evolutie, maar de historisch-kritische beschouwing van de Bijbel. Ook in baptistische colleges in het zuiden werd in het algemeen een dergelijke theïstische interpretatie van evolutie onderwezen.

John Thomas Scopes

In de twintiger jaren was er een eerste ‘kruistocht’ tegen evolutie. Biologen die theïstische interpretaties van evolutie onderwezen kregen het moeilijk met een deel van hun kerkelijke achterban. Drie staten hadden een verbod op het onderwijzen van evolutie op openbare scholen. Een biologieleraar in Tennessee, John Thomas Scopes, werd in 1925 aangeklaagd wegens het onderwijzen van evolutie in een openbare school. Hij werd veroordeeld (want hij had de wet overtreden) maar vanwege een technische fout niet gestraft. Daarna lieten uitgevers en auteurs evolutie weg uit de schoolboeken; men ging conflicten vermijden.

Een centrale figuur in deze anti-evolutie beweging, en een advocaat in het Scopes-proces, was William Jennings Bryan. Het ging hem met name om de moraal: de wetenschap die de verstikkende gifgassen (gebruikt in de Eerste Wereldoorlog) heeft gemaakt, vervangt de wet van Christus door de wet van het oerwoud. Er is ook anti-elitair ressentiment: waarom zou een kleine elite van wetenschappers de opvattingen van miljoenen Amerikaanse Christenen moeten bepalen? Maar Bryan begreep de dagen als tijdvakken; degenen die de zeven dagen als zeven perioden van vierentwintig uur opvatten, doen dat volgens hem om de creationistische opvatting belachelijk te maken.

William Jennings Bryan tijdens de Scopes Trial

Het moderne creationisme gaat wel uit van zes etmalen. De fossielen worden gezien als een gevolg van de zondvloed ten tijde van Noach. Deze positie werd gangbaar door het boek van John C. Whitcomb en Henry M. Morris, The Genesis Flood (1961), dat teruggrijpt op het ooit vrij marginale boek van de zevendedagsadventist George McCready Price, New Geology (1923). De zevende dag, de zaterdag, was voor de zevendedags adventisten de dag van de viering. Dit bond hen sterk aan geloof in schepping in zes letterlijke dagen. De leidster van deze beweging, Ellen G. White, onderschreef een Mozaïsche geschiedenis van het heelal, waarbij de zondvloed, gevolgd door een enorme wind, een catastrofe was die het uiterlijk van de aarde veranderde; de begraven bossen vormden kolen en olie (1864). Via McCready Price kreeg deze ‘vloedgeologie’ in de twintiger jaren een zeer beperkte aanhang onder conservatieve christenen.

McCready Price kreeg ook uit eigen kring kritische vragen: waarom liggen lagen met fossielen als ze niet in de juiste volgorde liggen, dan juist in de omgekeerde volgorde? Hoe kan, als de aarde zo overhoop gehaald is, de Bijbel de wereld voor de vloed met dezelfde rivieren en bergen (Ararat) beschrijven als de wereld na de vloed?

Na het Scopesproces richtten fundamentalisten zich minder op verandering van openbare scholen en van grote kerken; zij vormden een eigen netwerk van colleges, radiostations en Bijbelscholen.

Charles Darwin

In 1959 was het honderd jaar geleden dat het boek van Charles Darwin, The Origin of Species, verscheen. Bij die gelegenheid bekritiseerde een artikel met de titel ’100 years without Darwin is enough’ het biologie-onderwijs in de VS, dat het gevoelige onderwerp van de evolutie was gaan vermijden. Biologen gingen lobbyen voor het behandelen van hun vak vanuit een evolutionair perspectief. Door de ontrafeling van de structuur en functie van DNA in 1954 was de biologie in de academische wereld ook in status gegroeid.

In 1957 lanceerden de Russen de onbemande Spoetnik; in 1961 waren ze de Amerikanen voor met de lancering van de eerste bemande ruimtevlucht (Yuri Gagarin). Midden in de Koude Oorlog leken de Amerikanen achter te lopen op het terrein van wetenschap en techniek. Dat leidde tot een gesubsidieerde aanpak van onderwijsvernieuwing op die terreinen. Het Biology Curriculum Project profiteerde daarvan; er ontstond een onderwijsprogramma dat bij de tijd was.

Van de weeromstuit kwam het verzet op bij ouders die schrokken van het ‘atheïstische’ onderwijs dat hun kinderen kregen. De strijd concentreerde zich op de openbare scholen omdat er in de VS geen financiële gelijkstelling is van openbaar en bijzonder onderwijs, zoals in Nederland. Bij ons is het voor de ouders minder duur om zich terug te trekken in scholen van een eigen richting.

In de zestiger jaren kwam het huidige creationisme op. Het onderwijs was niet het enige strijdveld; in de decennia die zich sindsdien hebben afgespeeld is ook de politieke rol van de ‘moral majority’ en verder christelijk rechts niet te verwaarlozen geweest. Een van de meest bekende episodes voor wat betreft het creationisme heeft zich afgespeeld in de staat Arkansas. Daar was een wet aangenomen die docenten in de biologie verplichtte om evenveel aandacht te besteden aan de scheppingstheorie als aan de evolutietheorie. Door zo’n gelijke behandeling te eisen (in plaats van de evolutietheorie te bestrijden) en door beide als wetenschappelijke theorieën voor te stellen, meende men ruimte binnen het openbaar onderwijs te kunnen claimen en toch binnen de grenzen van de scheiding van staat en kerk te blijven, een scheiding die in de Amerikaanse grondwet is vastgelegd.

De wet werd, nadat die op een achternamiddag door het parlement van Arkansas was gejaagd, bestreden door biologiedocenten, door de beweging voor burgerrechten, èn door leiders van alle grote kerken en van Joodse bewegingen. Door één bepaald alternatief op te leggen als te behandelen stof, schond de wet volgens hen de basisregel dat de staat geen enkele religie mag bevoordelen. De rechter gaf hen gelijk; creationisme was geen wetenschap maar een godsdienstige overtuiging, en de wet werd ongeldig verklaard.

Sinds die tijd is er door creationisten weinig bereikt langs de weg van de wetgeving. Op plaatselijk vlak, bijvoorbeeld in ‘text book committees’, die beslissingen nemen over toelaatbare c.q. verplichte boeken, wordt echter telkens weer slag geleverd.

Samengevat: In de loop van de twintigste eeuw werd de confrontatie steeds scherper. De evolutietheorie is het brandpunt van de discussie, maar voor de betrokkenen gaat het om een afwijzing van de moderne samenleving. In die zin is het geen ‘oud verschijnsel’, maar de keerzijde van hedendaagse ontwikkelingen.

Het eerste strijdtoneel: de evolutiebiologie

In de creationistische literatuur, en ook in het beroemde proces in Arkansas, tref je argumenten van verschillende aard aan. Soms gaat het over de wetenschappelijke discussie; soms gaat het over de aard van kennis of over geloof.

Eerst kort over de evolutietheorie. Onder giraffes zijn er die een iets kortere nek hebben, en er zijn er die een iets langere nek hebben. Zolang een langere nek geen nadelen met zich meebrengt, zijn de langnekkige giraffes in het voordeel, want die kunnen meer bladeren van de bomen eten. Die zullen dus beter gevoed zijn, gezonder zijn en schaarste beter doorstaan. Zij zullen ook meer nageslacht hebben. Indien de aanleg erfelijk is, zullen er dus in een volgende generatie meer langnekkige giraffes zijn. Er zijn zeer veel nuances; zo is de lange nek misschien meer een voordeel in de strijd om vrouwtjes dan in de strijd om voedsel, maar dit schetsje bevat de voornaamste elementen: erfelijke eigenschappen die gunstiger of minder gunstig zijn in een bepaalde omgeving en die daardoor in de volgende generatie vaker voorkomen. Op die basis blijkt de grote verscheidenheid aan vormen van leven verklaard te kunnen worden als uitkomst van een lange ‘geschiedenis der natuur’.

Evolutionaire stamboom van het leven op aarde klik op de afbeelding voor een grotere versie

Een kat lijkt meer op een leeuw dan op een paard, maar wel meer op een paard dan op een vis. Op basis van dergelijke vergelijkingen kan men proberen om de rijkdom aan levensvormen in kaart te brengen. Men kan ook op basis van fossielen de geschiedenis van katachtigen en van paardachtigen traceren, en zo een ‘stamboom’ maken. En men kan kijken naar de eiwitten en het DNA in verschillende organismen en zo een stamboom opstellen. Dat anatomische gelijkenis, fossiele levensvormen en DNA-onderzoek tot dezelfde stamboom leiden, is naar mijn mening het sterkste argument voor de evolutionaire benadering.

Creationisten wijzen vaak op ontbrekende stukjes van de puzzel, zogenaamde ‘missing links’ in de fossiele reeks. De puzzel is natuurlijk incompleet; het gaat om een reconstructie van de geschiedenis. Maar telkens weer worden er stukjes van de puzzel gevonden. Zo vond men enkele jaren geleden in Pakistan een fossiele walvisachtige met pootjes, een verbindende schakel tussen de huidige walvissen en de daaraan voorafgaande landbewoners.

Creationisten stellen ook dat de complexiteit van levende organismen te groot is om door evolutie te ontstaan. De kans dat zoiets als een levende cel bij toeval ontstaat door de juiste ingrediënten voldoende lang te schudden, is verwaarloosbaar klein – alsof de wind die door bergen afval waait een Boeing samen zou stellen.

De evolutie werkt echter met heel veel kleine stapjes, en dat maakt een groot verschil. Stel je voor dat er twee klokkenmakers in de stad zijn, Horus en Tempus. Beide maken prachtige klokken van duizend onderdelen. Ze worden beroemd en er is steeds meer vraag naar hun klokken. Horus bouwt een klok in één samenhangend proces; als hij het werk neer moet leggen, dan valt het uiteen en moet hij opnieuw beginnen. Tempus bouwt kleinere eenheden, van tien onderdelen, en voegt die samen tot onderdelen van honderd onderdelen, en bouwt daarmee de klok. Horus gaat er aan onderdoor wanneer er meer klanten in de winkel komen; hij voltooit niets meer. Een complexe zaak in één stap opbouwen, is uiterst moeilijk. De evolutie werkt met vele kleine stapjes. En langs wegen van vele stapjes, met voortdurend verder knutselen, blijkt veel mogelijk: de hele rijke verscheidenheid aan leven op onze planeet.

Het tweede strijdtoneel: de wetenschapsfilosofie

De discussie over creationisme en evolutie is ook gevoerd met wetenschapsfilosofische argumenten. In de wetenschap gaat het om theorieën; die zijn altijd voorlopig. Ook evolutie is maar een theorie, en niet absoluut zeker. Dan zou het toch een goede zaak zijn als wij daarnaast een andere theorie ook aandacht geven? Daarom, zo is betoogd, o.a. door het kamerlid Rouvoet van de RPF, dienen ze naast elkaar behandeld te worden in het onderwijs.

Het woord ‘theorie’ wordt op meer manieren gebruikt. Soms geeft het aan dat iets een denkbeeld is dat zijn waarde in de praktijk nog moet bewijzen, een denkbeeld waar nog geen goede argumenten voor zijn aangevoerd. Soms wordt het ruimer gebruikt: iets is een denkbeeld en geen ding. Je zou kunnen zeggen dat zowel de opvatting dat de aarde plat is als dat ze vrijwel bolvormig is, beide ‘theorie’ zijn. Maar het is niet zo dat ze even serieus te nemen zijn; op goede gronden – bevestigd van dag tot dag in het luchtverkeer en de internationale handel – menen wij dat de theorie dat de aarde bolvormig is, juist is; en die wordt dan ook onderwezen. De evolutietheorie is een theorie, een door mensen geformuleerde visie op de werkelijkheid, maar het is niet ‘maar een theorie’, iets waar geen goede argumenten voor zijn aangevoerd.

Er is ook wel beweerd dat de evolutietheorie niet weerlegbaar en daarom onwetenschappelijk zou zijn; bij alle verschijnselen zouden de biologen wel verhalen kunnen vertellen hoe dat toevallig zo gekomen is. Dat is echter onjuist. De evolutietheorie komt in problemen indien, bijvoorbeeld, de geologen duidelijk zouden maken dat er pas enkele duizenden jaren leven op aarde is, of indien in de aarde plotseling fossielen van mensachtigen of andere gewervelde dieren gevonden zouden worden in het pre-Cambrium, de tijd voordat meercellig leven tot ontplooiing was gekomen.

Het religieuze strijdtoneel

Uiteindelijk gaat het voor de betrokkenen in deze polemiek niet om de evolutietheorie, maar om de Bijbel en om waarden die naar hun mening in het geding zijn, betreffende het gezin en de samenleving. Maar ook op dat religieuze strijdtoneel vind ik het creationisme ernstig te kort schieten.

Ten tijde van Charles Darwin schreef Philip H. Gosse het boek Omphalos, navel. Een van de vragen die hij stelde was of Adam een navel had. Als eerste mens heeft hij geen moeder en dus geen navelstreng gehad, maar zonder navel zou hij anders zijn dan andere mensen. Net zo’n vraag: Aan de jaarringen van bomen kan je zien hoe oud ze zijn. Hadden de bomen in het paradijs ook jaarringen? Gosse meende van wel: God heeft de bomen geschapen met jaarringen en Adam met een navel; God heeft de werkelijkheid geschapen met alle sporen van een langer verleden. De oplossing is logisch sluitend, maar maakt wetenschap tot een onzinnig bedrijf. God zou in de levende natuur, in de aardlagen, en in het heelal (waar we licht denken te zien dat van sterren komt, maar dat ‘onderweg’ geschapen moet zijn) allerlei misleidende aanwijzingen voor een hoge ouderdom hebben gelegd. Sterrenkundigen en geologen houden zich bezig met de analyse van een illusie. Ook voor het geloof is deze benadering géén winst; God wordt zo als de grote goochelaar, om niet te zeggen bedrieger voorgesteld.

Het creationisme is een afwijzing van de wetenschap, en daarmee ook een afwijzing van Gods gaven, zowel de gaven van de menselijke nieuwsgierigheid en intelligentie als ook van de wereld met haar wetmatigheden en toevalligheden. Zo’n geloof wijst de schepping zoals wij die via de natuurwetenschappen hebben leren kennen, af; God staat tegenover het natuurlijke.

Twee alternatieven wil ik hier tot slot kort aanduiden. Het eerste betreft de wijze waarop wij de Bijbel lezen. Galileo citeerde in de discussie over de plaats van aarde en zon een kardinaal die gezegd zou hebben dat de Bijbel ons niet wil leren hoe de hemelen gaan, maar hoe naar de hemel te gaan. Zo zou je ook kunnen zeggen dat het niet gaat om de vraag hoe het leven is ontstaan, maar om de vraag hoe te leven. De functie van religieuze taal is een andere als die van wetenschappelijke taal.

Verder kan men voor wat betreft de visie op de werkelijkheid ook proberen om het natuurlijke te zien als Gods werk. God is de grond van het bestaan, de grond ook van de wetmatigheden en het toeval dat heeft geleid tot deze rijke verscheidenheid aan levensvormen. De Anglicaanse priester en biochemicus Arthur Peacocke gebruikte het beeld van een componist: zoals Beethoven voor ons aanwezig is in de muziek, zo is God aanwezig in de wereld. Of je kan denken aan een improviserende musicus, die inspeelt op de zich ontwikkelende patronen in de werkelijkheid. God is geen God die slechts werkzaam is in de gaten die de natuurwetenschappen open laten, maar God is de grond en schepper van het gebeuren. Hoe wij ons dat alles zouden kunnen voorstellen, vraagt meer tijd en ruimte, maar het zoeken naar een samenhangende benadering (in plaats van de creationistische afwijzing) lijkt mij een voor de mens en voor God waardigere manier om met elkaar, de werkelijkheid en onze kennis om te gaan.

Bron

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen in Schrift 171, themanummer ‘Bijbel en evolutie’, juni 1997. (issn 0167 3114); ook in Concilium, begin 2000 (diverse talen)

Enkele suggesties voor literatuur

Over evolutie:
Richard Dawkins, The Blind Watchmaker. Harlow: Longman, 1986; ook vertaald.
Daniel D. Dennett, Darwin’s Dangerous Idea. New York: Simon and Schuster, 1995; ook vertaald.
Tijs Goldschmidt, Darwins hofvijver. Amsterdam: Prometheus, 1995.

Over creationisme:
C.J. Houtman e.a., Schepping of evolutie: Het creationisme een alternatief? Kampen: Kok, 1986.
Philip Kitcher, Abusing science: The Case Against Creationism. Cambridge, Mass.: MIT Press, 1982.
Ronald L. Numbers, The Creationists: The Evolution of Scientific Creationism. Berkeley: University of California Press, 1993.

Over theologie en evolutie:
Philip Hefner, The Human Factor: Evolution, Culture and Religion. London: SCM Press, 1993.
Philip Hefner, artikel in Is de mens meer dan materie? Religie en reductionisme, red. W.B. Drees. Kampen: Kok, 1997.
Arthur Peacocke, Van DNA tot God – een begaanbare weg? Kampen: Kok, 1996.
Michael Ruse, Can a Darwinian be a Christian? Cambridge University Press, 2001.

Zie ook:

Zie verder:

Voor vragen of opmerkingen n.a.v. dit artikel kunt u mailen naar:

Dit artikel is een publicatie van Nederlands Instituut voor Biologie (NIBI)